Een Spaans sprookje - De vrouw die haar man ging redden


EEN SPAANS SPROOKJE - DE VROUW DIE HAAR MAN GING REDDEN

Spaanse volksverhalen sagen en legendes

Er was eens een koning, die drie zonen had. De oudste van deze prinsen was zelf ook al getrouwd met een beeldschone prinses. Op een dag kreeg de koning een ernstige ziekte, waardoor hij blind werd. Hij was ten einde raad, maar niemand kon hem genezen en daarom liet hij alle tovenaars uit zijn rijk bijeenroepen. Na een dag lang beraadslagen, ging de oudste van hen naar de koning op zijn troon en zei: "Er is slechts één manier om u van uw blindheid te genezen, heer. 

EEN SPAANS SPROOKJE - DE VROUW DIE HAAR MAN GING REDDEN

Ver weg, aan het einde van de wereld, ligt midden in zee een eenzaam eiland. Op dit eiland staat boven op een steile rots een kasteel. Op de binnenplaats van dit kasteel stroomt een bron. Dit is de bron met het levenswater. Een dode die met het water uit deze bron wordt besprenkeld, komt weer tot leven en een blinde zoals u, majesteit, kan weer zien als het water in zijn ogen wordt gedruppeld. 

Booking.com

Het is echter buitengewoon gevaarlijk om dit water te halen, want het kasteel met de bron is in handen van een heks en geen enkele man die ooit is uitgetrokken om het levenswater te halen, is naar huis teruggekeerd." Toen riep de koning zijn drie zonen bij zich en vertelde wat de tovenaars hem hadden onthuld. Vervolgens zei hij tot hen: "Als een van jullie mij het levenswater brengt waardoor ik weer zal kunnen zien, dan zal ik hem mijn koninkrijk en mijn kroon geven."

Daarop zadelde de jongste prins zijn paard en reed haastig de poort uit. Hij reed 49 dagen en 49 nachten lang, totdat hij het einde van de wereld aan de uitgestrekte zee bereikte. Aan de oever van de zee zat een oude, grijze visser naast zijn boot.

 

"Gegroet, vadertje," riep de jongste prins. "Roei me naar het rotseiland. Ik moet het levenswater halen, zodat ik mijn vaders koninkrijk en kroon kan verkrijgen."

 

"Ach jongen," zei de oude visser, "blijf toch hier. De heks die over het eiland heerst en die de bron bezit, is een machtige tovenares. Ik heb al zo veel ridders overgezet, maar er is er nog nooit een teruggekeerd."

 

"Roei me naar het eiland," riep de jongste prins. "Ik wil mijn vaders koninkrijk en kroon bemachtigen!"

 

Toen roeide de oude visser de jongste prins naar het rotseiland en daar zocht de prins zijn weg naar het kasteel. Toen hij de binnenplaats van het kasteel betrad, viel zijn oog direct op de bron met het levenswater. Het zilveren water klaterde in een marmeren bassin. Naast de bron stond een beeldschoon jong meisje. Haar lange zwarte haar viel golvend tot aan haar middel en haar stralende ogen waren donker als de nacht. Haar gezicht was zacht en onschuldig als magnoliabloesem. Ze glimlachte de prins vriendelijk toe en zei met welluidende stem: "Welkom mijn prins. Neem je kruik en vul hem met levenswater." De prins deed wat het mooie meisje zei. Daarop zei ze tegen hem:"Je moet wel honger en dorst hebben. Ik zal je brood en een beker wijn brengen en dan kun je bij mij uitrusten van je verre reis."

 

"Graag," zei de prins,"maar waar is de oude heks die het kasteel en deze bron bezit?"

 

"Wees maar niet bang," zei het meisje met zachte, fluwelige stem. "Ze is niet hier."

 

Het meisje ging het kasteel binnen en kwam al snel weer terug met een brood en een beker wijn. Ze reikte de jongeman de beker aan, maar zodra deze zijn lippen aan de rand had gezet, veranderde hij van zijn kruin tot zijn voetzolen in steen. Vervolgens riep de heks - want het mooie, vriendelijke meisje was natuurlijk de heks - haar dienaren en gaf ze opdracht de versteende prins naar een diepe kelder af te voeren.

 

Toen de jongste prins niet naar huis terugkeerde, zadelde de middelste prins zijn paard en reed ijlings de poort uit. Ook hij reed 49 dagen en 49 nachten lang, totdat hij het einde van de wereld aan de uitgestrekte zee bereikte. Aan de oever van de zee zat een oude, grijze visser naast zijn boot.

 

"Gegroet, vadertje," riep de middelste prins. "Roei me snel naar het rotseiland. Ik moet het levenswater halen, zodat mijn vader van zijn blindheid wordt genezen en ik zijn koninkrijk en zijn kroon kan verwerven."

 

"Ach jongen," zei de oude visser, "blijf toch hier. De heks die over het eiland heerst en die de bron bezit, is een machtige tovenares. Ik heb al zo veel ridders overgezet, maar er is er nog nooit een teruggekeerd. Laatst zette ik nog een jonge prins over en ook hij is niet teruggekomen."

 

"Dat was mijn broer!" riep de middelste prins. "Roei me naar het eiland, want ik moet het levenswater halen en proberen mijn broer te bevrijden. Bovendien wil ik mijn vaders koninkrijk en kroon verwerven."

 

Toen roeide de oude visser de middelste prins naar het rotseiland en daar zocht hij zijn weg naar het kasteel. Zodra hij de binnenplaats van het kasteel betrad, zag hij daar de bron met het levenswater. Het zilveren water klaterde in een marmeren bassin. Naast de bron zag hij een beeldschoon jong meisje staan. Haar lange zwarte haar viel golvend tot aan haar middel en haar stralende ogen waren donker als de nacht. Haar gezicht was zacht en onschuldig als een magnolia bloesem. Ze glimlachte de prins vriendelijk toe en zei met welluidende stem: "Welkom mijn prins. Neem je kruik en vul hem met het levenswater." De prins deed wat het mooie meisje zei en vroeg daarna:"Weet jij soms waar mijn broer is? Hij moet hier in handen van een oude heks zijn gevallen."

 

"Ik zal je helpen hem te bevrijden," zei het meisje glimlachend tegen de prins, waarop deze haar spontaan vroeg: "Wil je met mij meegaan en mijn vrouw worden. Ik houd namelijk nu al van je."

 

Het mooie meisje glimlachte weer en kuste hem als antwoord op zijn mond. Zodra hun lippen elkaar raakten, veranderde hij echter van zijn kruin tot zijn voetzolen in steen. De heks riep haar dienaren en gaf ze opdracht de versteende prins naar een diepe kelder af te voeren.

 

Toen ook de middelste prins niet naar huis terugkeerde, riep de koning zijn oudste zoon bij zich. "Het blijkt buitengewoon gevaarlijk te zijn het levenswater te halen. Je beide broers zijn niet teruggekomen en daarom moet jij nu gaan, want jij bent de oudste. Probeer je taak tot een goed einde te brengen!"

 

Toen nam de oudste prins afscheid van zijn vrouw en reed langzaam en bedrukt de poort uit. Hij reed 49 dagen en 49 nachten lang, totdat hij het einde van de wereld aan de uitgestrekte zee bereikte. Aan de oever van de zee zat een oude, grijze visser naast zijn boot.

 

"Gegroet, vadertje," riep de oudste prins. "Roei me naar het rotseiland. Ik moet het levenswater halen, zodat ik mijn vader van zijn blindheid kan genezen."

 

"Ach jongen," zei de oude visser, "blijf toch hier. De heks die over het eiland heerst en die de bron bezit, is een machtige tovenares. Ik heb al zo veel ridders overgezet, maar er is er nog nooit een teruggekeerd. Laatst heb ik nog twee prinsen overgezet, maar ook zij zijn niet teruggekomen."

 

"Dat waren mijn broers," riep de oudste prins.

 

"Roei me snel naar het eiland, want ik moet het levenswater halen en proberen mijn broers te bevrijden. Bovendien wil ik mijn vaders koninkrijk en kroon bemachtigen."

 

Daarop roeide de oude visser de oudste prins naar het rotseiland, waar hij zijn weg zocht naar het kasteel. Zodra hij de binnenplaats van het kasteel betrad, kreeg hij de bron met het levenswater in het oog. Het zilveren water klaterde in een marmeren bassin. Er was echter geen mens op de binnenplaats te bekennen en daarom ging de prins het kasteel binnen.

 

Hij liep door alle kamers, maar nergens trof hij een levende ziel, totdat hij in de laatste kamer kwam. Daar zat bij het haardvuur een oude, lelijke heks."Laat mijn broers los!" riep de prins."Ik kom ze bevrijden."

 

De heks lachte honend: "Ik heb ze in steen veranderd. Ze liggen koud en hard in mijn diepste kelder en jij zult hun lot spoedig delen!"

 

De prins trok echter zijn zwaard en wilde haar te lijf gaan, maar kijk, plotseling nam de heks de gedaante van zijn vrouw aan en zei met haar vertrouwde stem: "Wees niet bang. Ik kom je helpen." De prins liet zijn zwaard zakken, zodat de heks de kans kreeg haar hand op zijn hart te leggen. Dit hield onmiddellijk op met kloppen en ook deze prins veranderde van zijn kruin tot zijn voetzolen in steen. Daarop riep de heks haar dienaren en liet de versteende prins naar de diepe kelder brengen, waar ook al haar andere slachtoffers lagen.

 

Toen ook de oudste prins niet naar huis terugkeerde, werd de koning door wanhoop overvallen. Hij werd zo ziek, dat voor zijn leven werd gevreesd. De vrouw van de oudste prins huilde en treurde twaalf lange dagen en twaalf lange nachten achtereen en toen ze geen tranen meer overhad, trok ze de kleren van haar man aan en reed haastig de poort uit. Ze reed 49 dagen en 49 nachten lang, totdat ze het einde van de wereld aan de uitgestrekte zee bereikte. Aan de oever van de zee zat een oude, grijze visser naast zijn boot.

 

"Gegroet vadertje,"riep de prinses,"roei me naar het rotseiland, waar de bron met het levenswater stroomt."

 

"Ach jongen," zei de oude visser, "blijf toch hier. De heks die over het eiland heerst en die de bron in bezit heeft, is een machtige tovenares. Ik heb al zo veel ridders overgezet, maar er is er nog nooit een teruggekeerd. Ik heb laatst nog drie prinsen overgezet en ook zij zijn niet teruggekomen. Blijf toch hier, je bent nog zo jong en je hebt je hele leven nog voor je."

 

De prinses barstte daarop in tranen uit en zei smekend:"Roei me toch naar het eiland." De oude visser keek haar oplettend aan en zei:"Je bent zo fijn gebouwd en je stem klinkt zo hoog. Als je geen mannenkleren droeg, zou ik denken dat je een vrouw bent."

 

"Dat ben ik ook, vadertje," antwoordde de prinses, "ik ben de vrouw van de oudste van de drie prinsen die je hebt overgezet. Als het me niet lukt de prinsen en vooral mijn eigen lieve man te redden, dan ben ik zelf ook liever dood."

 

Daarop zei de visser: "Als je een vrouw bent, kun je misschien bereiken wat zo vele mannen niet is gelukt. De heks verstaat namelijk de kunst om in het hart van een man te kijken en dan de gedaante aan te nemen van de vrouw die hem het dierbaarst is. Jij bent echter zelf een vrouw en in jouw hart zal ze geen beeld van een vrouw kunnen vinden. Maar wees desondanks toch voorzichtig! Eet of drink niets als je daar bent en spreek vooral geen woord."

 

"Bedankt voor je goede raad, vadertje," zei de prinses. Toen sprong ze in het bootje en de visser roeide haar naar het rotseiland, waar ze haar weg zocht naar het kasteel. Zodra ze de binnenplaats van het kasteel betrad, kreeg ze de bron met het levenswater in het oog. Het zilveren water klaterde in een marmeren bassin. De prinses vulde haar kruik met het water uit de bron, maar toen ze zich omdraaide, zag ze een mooi, bevallig meisje achter zich staan.

"Welkom, knappe ridder," zei het meisje vriendelijk. "Je zult wel honger en dorst hebben na je lange reis. Bij mij kun je eten en drinken en uitrusten." De prinses zei echter geen woord terug, maar trok haar zwaard. De heks schrok, want ze slaagde er niet in om in het hart van haar tegenstander het beeld van een vrouw op te roepen. Ze nam daarom de gedaante aan van een vriendelijk oud vrouwtje en zei met trillende stem: "Doe dat zwaard toch weg, mijn jongen." Maar de prinses liet zich niet bedriegen en kwam met getrokken zwaard op de heks af. Deze nam zenuwachtig allerlei gedaantes aan, maar de prinses ging onverstoorbaar op haar doel af en boorde de punt van haar zwaard in het hart van de heks. Eindelijk begreep deze wie haar tegenstander was en ze riep: "Tegen een vrouw ben ik niet opgewassen."Toen blies ze haar laatste adem uit en haar zwarte ziel ging recht naar de hel.

 

Op dat moment werd de betovering die op het kasteel en op de versteende gestalten in de kelder rustte, verbroken. Ze dromden de binnenplaats op en bedankten de prinses die hen had verlost. Het gelukkigst waren echter de drie broers en de oudste prins omhelsde en kuste zijn vrouw innig. Toen grepen de bevrijde prinsen de schatten van de heks, beloonden de oude visser rijkelijk en reden naar huis. De zieke koning hoorde hen aankomen en ging in de poort staan. De prinses besprenkelde zijn ogen met het levenswater en direct kon de koning weer zien. Hij nam zijn kroon, zette hem op het hoofd van de prinses en droeg aan haar zijn koninkrijk over. Allen waren hier tevreden mee en ze leefden nog lang en gelukkig met elkaar.

Bron: beleven.org
WAT GAAN WE ONDERNEMEN IN SPANJE

MISSCHIEN OOK INTERESSANT :